BRUSSEL: Kan het ecologisch herstel van vijvers samengaan
met de strijd tegen overstromingen?

Het belang van vijvers voor flora, fauna en het behoud van een diversiteit aan habitattypes op landschapsniveau wordt steeds meer en meer erkend. Op regionale schaal dragen vijvers sterk bij aan de biodiversiteit, aangezien zij een aanzienlijk groter aantal soorten in het algemeen en zeldzame soorten in het bijzonder bevatten, meer nog dan grotere meren, rivieren en stromen.

In Brussel werd het grootste deel van de vijvers gedurende verschillende decennia gebruikt voor de opvang van vervuild water, met een opstapeling van fosfaten in hun sediment tot gevolg. Hierdoor zijn de Brusselse vijvers in staat om aan een snel tempo een hoge fytoplanktonbiomassa te produceren (eutrofiëring).

Deze algenbloei kan de ecologische kwaliteit en het hele functioneren van oppervlaktewateren beïnvloeden (deoxygenatie van water en sediment, vissterfte, algemene verlaging van de biodiversiteit,…) alsook van stroomafwaarts gelegen gebieden. Deze algenbloei wordt steeds meer gedomineerd door cyanobacteriën of blauwwieren en zijn daardoor over het algemeen toxisch.

In een stedelijke omgeving is hierbij ook de algemene bevolkingsgezondheid van belang, daar de oevers van de talrijke vijvers de plaatsen bij uitstek zijn voor wandelingen, naast nog talrijke andere recreatieve bezigheden (kanoën, vissen, varen met modelbootjes,…).

Sinds 2005 zijn de VUB (Vrije Universiteit Brussel) en het BIM-IBGE (Brussels Instituut voor Milieubeheer) een gezamenlijk project gestart omtrent de restauratie van de 12 vijvers die het meest onderhevig zijn aan eutrofiëring.

De eerste resultaten zijn zeer positief en bemoedigend en tonen aan dat ondanks de hoge nutriëntenconcentraties in deze wateren, een belangrijk deel van de ecologische kwaliteit kan hersteld worden.

Aanpassingen van het beheer van bepaalde Brusselse vijvers in het kader van het regionale overstromingsplan zouden kunnen overwogen worden met het oog op een optimalisatie van de capaciteit van deze vijvers om water op te vangen
bij hevige regenval. Dit zou echter leiden tot een variatie van het waterniveau (variatie in diepte en verblijftijd) en een nieuwe aanvoer van debieten, variërend zowel in frequentie, kwantiteit als in kwaliteit (nutriënten, toxische substanties, turbiditeit,…) die het functioneren van de ecosystemen en hun herstelcapaciteit sterk kunnen verstoren. Aldus zou de aanvoer van regenwater naar de vijvers enkel mogen plaatsgrijpen voordat het water in de riolering terechtkomt, om menging met huishoudelijk of industrieel afvalwater te voorkomen.
De concentraties in toxische en voedselrijke substanties van het afvloeiingswater (daken, wegennet,…) kunnen eventueel geminimaliseerd worden d.m.v. een voorbehandeling.

Conclusie

Daarom zouden de verschillende mogelijke opties (technische oplossingen en beheersmogelijkheden) zorgvuldig moeten onderzocht worden, geval per geval, met als doel hun impact op de ecologische kwaliteit van de betrokken oppervlaktewateren (meer specifiek het belang en de frequentie van de ontwikkeling van cyanobacteriën) maar evenzeer op het milieu in stroomafwaartse gebieden te beperken.

Auteurslijst:
Ludwig TRIEST Algemene Plantkunde en Natuurbeheer - Vrije Universiteit Brussel (APNA - VUB)
Samuel TEISSIER (APNA - VUB)
Anatoly PERETYATKO (APNA - VUB)
Sylvia De BACKER (APNA - VUB)
Renaud BOCQUET (Leefmilieu Brussel - BIM)


>> Terug

 

Reacties op de nieuwsbrief en/of voorstellen voor artikels zijn welkom >>