VLAANDEREN: Waterbeheersing in het bekken van de Leie

Voor een goed begrip van de waterhuishouding van een rivier is het belangrijk te weten dat het debiet van een rivier zoals de Leie kan variëren van enkele kubieke meters per seconde tot meer dan 200 m³/s. Het is dan ook niet meer dan logisch dat een dergelijke rivier in zijn natuurlijke situatie een veel grotere ruimte inneemt bij hoge dan bij lage debieten, met andere woorden een dergelijke rivier heeft een zogenaamd zomerbed, waarin het water van de rivier zich bevindt bij lage tot matige waterafvoer, en een winterbed, waarin het water van de rivier zich bevindt bij hoge waterafvoer.



De vallei van de Leie heeft altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op de mens omdat het een interessante plek was om er allerlei economische activiteiten te ontwikkelen. De mens heeft dan ook de vallei ingepalmd en is ook soms (al te) dicht bij de rivier gaan wonen, zelfs in het winterbed. Een overstroming van het winterbed werd dan ook als hinderlijk ervaren en allerlei ingrepen werden uitgevoerd om dit zo veel mogelijk te vermijden.

Eén van de meest drastische ingrepen was de aanleg van het Afleidingskanaal van de Leie, dat in de periode 1847-1850 gegraven werd tussen Deinze en Schipdonk en in de periode 1853-1863 tussen Schipdonk en Heist. Hierdoor kon Leiewater sneller rechtstreeks naar zee worden afgevoerd.

Een eeuw later volstond ook dat niet meer. Na de overstromingen van december 1965 en 1966 werden werken uitgevoerd om de Leie een quasi rechtlijnig tracé te geven én een ruimer dwarsprofiel. Hierdoor wordt een groot debiet uit het gebied opwaarts Deinze veel sneller afgevoerd. De hoogste waterpeilen zijn in dat gebied zodoende met 1,5 à 2 meter gedaald. Ook het Afleidingskanaal van de Leie tussen Deinze en Schipdonk werd verruimd.

Bij grote wassen op de Leie en het Afleidingskanaal van de Leie is de snelheid van het water meer dan 1 m/s, wat ongeveer de grens is tussen aanslibbing (bij lagere snelheden) en ontgronding (bij hogere snelheden).
In een normaal profiel is er daardoor bijna geen aanslibbing, integendeel wordt eerder een lichte ontgronding vastgesteld. De aanslibbingen situeren zich op de bredere plaatsen waar de watersnelheden dalen onder die 1 m/s.
Typische plaatsen van aanslibbing zijn bijvoorbeeld de zwaaikom aan Noorderwal, bij het beginpunt van het Afleidingskanaal van de Leie, en het kruispunt van Schipdonk, waar het Afleidingskanaal van de Leie en het Kanaal Gent-Brugge-Oostende mekaar kruisen.
Indien het slib al te hinderlijk wordt voor de scheepvaart moet het worden weggebaggerd.

Lees meer>>

In Deinze splitst een wasdebiet van de Leie in ongeveer 1/3 via de ‘Toeristische Leie’ en 2/3 via het Afleidingskanaal van de Leie. Langs de ‘Toeristische Leie’ en meer bepaald in de omgeving van het kasteel van Ooidonk is het winterbed van de Leie nog beschikbaar voor de rivier en daardoor onder andere ecologisch zeer waardevol.

Bij de voorbereiding van het project Seine-Schelde is nagegaan of de oude meanders opwaarts Deinze nog een rol zouden kunnen spelen in de waterbeheersing. Uit berekeningen met het mathematische model van het Waterbouwkundig Laboratorium is gebleken dat er een aanzienlijke hoeveelheid water in deze meanders zou kunnen worden geborgen. Alhoewel daardoor de top van een extreme was slechts met enkele centimeters wordt afgetopt, is dit toch een nuttige ingreep, onder andere ook om op die manier de rivier weer in contact te brengen met zijn winterbed en zodoende mee te helpen in de ontwikkeling van de daar thuis horende, typische, natte natuur. Bovendien zou het gespaarde water in latere (drogere) periodes nog oordeelkundig kunnen worden aangewend voor allerlei nuttige doeleinden.

Bron: Willem Van Crombrugge, projectleider Seine-Schelde, W&Z afdeling Bovenschelde


Baggerspecieproblematiek op Leie en Afleidingskanaal van de Leie

Aanslibbingen in een rivier zijn een normaal fenomeen, dat weliswaar door de activiteiten van de mens in het stroomgebied worden beïnvloed. Naast het sedimenttransport in de rivierbedding zelf, is er ook het sedimenttransport van aanpalende gebieden (al dan niet via stroomopwaarts gelegen waterlopen) naar de rivier. Een brongerichte aanpak is belangrijk om dergelijke sedimentaanvoer zo veel mogelijk te beperken. Zo worden maatregelen uitgewerkt om het afstromen van gronddeeltjes in heuvelachtige landbouwgebieden zo veel mogelijk te beperken.

Bij grote wassen op de Leie en het Afleidingskanaal van de Leie is de snelheid van het water meer dan 1 meter per seconde, wat ongeveer de grens is tussen aanslibbing (bij lagere snelheden) en ontgronding (bij hogere snelheden).
In een normaal profiel is er daardoor bijna geen aanslibbing, integendeel wordt eerder een lichte ontgronding vastgesteld. De aanslibbingen situeren zich op de bredere plaatsen waar de watersnelheden dalen onder die 1 meter per seconde.
Typische plaatsen van aanslibbing zijn bijvoorbeeld de zwaaikom aan Noorderwal, bij het beginpunt van het Afleidingskanaal van de Leie, en het kruispunt van Schipdonk, waar het Afleidingskanaal van de Leie en het Kanaal Gent-Brugge mekaar kruisen.

Indien het slib al te hinderlijk wordt voor de scheepvaart moet het worden weggebaggerd. Afhankelijk van de graad van verontreiniging kan het ofwel hergebruikt worden voor nuttige doeleinden of moet het worden gestort in een monostortplaats voor baggerspecie.

Vooraleer het baggerslib zijn definitieve bestemming krijgt, wordt het eerst ontwaterd in een laguneringsveld. Aan Noorderwal beschikt Waterwegen en Zeekanaal NV over een daartoe vergunde site.


Het drogen maakt deze specie ook beter aanwendbaar voor nuttige toepassingen. Deze toepasbaarheid kan zo nodig worden verhoogd door het scheiden van de baggerspecie in een (grofkorrelige) zandfractie en een (fijn) klei- en leemfractie, met elk hun eigen specifieke mogelijkheden. Een dergelijke scheiding in fracties kan op het kanaaleiland te Beernem op het Kanaal Gent-Brugge worden uitgevoerd.
Een definitieve plaats van berging van baggerspecie is de put van Callemoeie te Nazareth, eveneens in exploitatie bij W&Z.

Tot slot, het slib in een rivier bevat ook heel wat organisch materiaal en kleine diertjes, die een onderdeel vormen van het leven in de rivier. Indien van goede kwaliteit is er daarom geen reden tot baggeren.

Uit een verkennend bodemonderzoek kan worden gesteld dat de bagger- en infrastructuurspecie uit het Leiebekken voor nuttige aanwending meestal als bouwstof en soms als bodem in aanmerking komt.

Het vooronderzoek van alle te verwijderen (natte en droge) grond geeft volgende resultaten:

  • geschikt voor opvulling zandwinningput Lochristi: 2.722.000 m³
  • hergebruik bodem in bestemmingstype I tot V mits studie ontvangende grond of bouwkundig bodemgebruik/bouwstof: 436.000 m³
  • berging erkende stortplaats (Callemoeie): 16.000 m³
Een biologische en ecotoxicologische beoordeling als waterbodem laat een verbetering zien, maar er is nog een hele weg te gaan.

Bron: Willem Van Crombrugge, projectleider Seine-Schelde, W&Z afdeling Bovenschelde

>> Terug

 

Reacties op de nieuwsbrief en/of voorstellen voor artikels zijn welkom >>